PERMACULTUUR


Permacultuur
Het woord "permacultuur" is een samentrekking van "permanent agriculture" (duurzame landbouw), maar ook "permanent culture" (duurzame cultuur).

Permacultuur werd in de jaren 70 benoemd en gedefinieerd door de Australiërs Bill Mollison en David Holmgren. Het heeft zich ontwikkeld tot een ontwerpmethode geïnspireerd door natuurlijke ecosystemen. Het kan gebruikt worden om tuinen te ontwerpen, maar ook op een bredere schaal om hele nederzettingen en gemeenschappen duurzaam te plannen.

Permacultuur richt zich niet enkel op de afzonderlijke onderdelen, maar vooral op de relaties tussen deze. Het doel van een permacultuur ontwerp is dan ook om zoveel mogelijk positieve relaties te creëren. We proberen een systeem te creëren dat even stabiel, weerbaar en veerkrachtig is als een natuurlijk ecosysteem en waar wij mensen ook wat aan hebben.

Enkele van de principes van een permacultuurontwerp zijn:
Als voorbeeld kunnen we een heg nemen. Het markeert de grens van een kavel, maar kan ook als een windkering werken en schuilplaats bieden aan insecten en vogels. Verder (afhankelijk van welke soorten struiken of bomen we planten) kan het een bron van nectar, voedsel en brandhout worden. Tegelijk is het goed als de functie (heg) ingevuld wordt door verschillende elementen (verschillende soorten planten). Als een plantensoort het niet goed doet, zijn er andere planten die het kunnen overnemen en de functie blijft dan gewaarborgd. Een heg van een soort is een stuk kwetsbaarder.

Ontwerpen volgens de permacultuur De permacultuur gebruikt verschillende manieren om de bestaande situatie in kaart te brengen en vervolgens de beste plek voor elk element in het geheel te bepalen in relatie tot de overige elementen.

Zoneren
Het verdelen in zones gebeurt van binnen naar buiten, vanuit het centrum van onze activiteiten, meestal ons huis. Het plaatsen van elementen in de zones gebeurt volgens het principe dat hoe meer zorg iets nodig heeft, hoe dichter bij het centrum het geplaatst moet worden.

Zone 0
Ons huis

Zone 1
De tuin rond het huis. Hier hoort alles wat we bij de hand willen hebben en wat bijna dagelijks aandacht nodig heeft. Hier plaatsen we intensieve groentebedden, keukenkruiden en leifruit, kippenhok en compostbak.

Zone 2
Verder van het huis en minder intensief benut. Hier plaatsen we grote fruitbomen (boomgaard) en een kippenren, hier laten we andere dieren scharrelen (b.v. geiten of varkens). Het is ook de juiste plek voor een eetbaar bos. Verder kunnen we hier groente telen die meer ruimte nodig heeft dan we in zone 1 beschikbaar hebben (b.v. pompoenen en winterwortels). Voor stadsbewoners is een volkstuin vaak zone 2.

Zone 3
De `landbouwzone`, hier telen we granen en aardappelen op grote schaal. Veel van de productie is bedoeld voor verkoop en niet voor eigen gebruik. Ook grootschalige wateropslag en water-hoofdstruktuur hoort in deze zone.

Zone 4
Hier is onze input beduidend lager, er liggen weilanden en bossen waar we hout van oogsten. We komen hier minder vaak en kunnen er hooguit wat wilde eetbare planten plukken (bramen, bosbessen, wilde kruiden).

Zone 5
Zone bestemd voor wildernis, waar we niet meer ingrijpen maar de ruimte overlaten aan wilde planten en dieren. We oogsten er alleen als het ook voor de de wilde soorten van belang is, b.v. het jaarlijks maaien van een bloemenweide.

Sectoren
Sectoren worden gebruikt om de invloeden van buiten in kaart te brengen: waar komt de wind vandaan, waar schijnt de zon in de winter en in de zomer, van welke kant komt lawaai of vervuiling. Vervolgens kunnen we bepaalde elementen zo plaatsen, dat ze een barrière vormen tegen de negatieve invloeden, of de positieve invloeden versterken. Bomen planten we bijvoorbeeld zo, dat ze ons huis van de wind afschermen, maar niet ons uitzicht verstoren. Een bladverliezende boom, geplant aan de zuidkant van een huis (voor de serre), kan voorkomen dat het in de zomer te heet wordt, maar zal de welkome winterzon niet belemmeren.
<